Een beetje cultuur

Nadat we Negombo onveilig hadden gemaakt, was het tijd om het binnenland van Sri Lanka een beetje te gaan verkennen. Als eerste op het programma: de rotstempel in Dambulla.

Uitzicht van de rots tempel

Deze rots tempel ligt boven op een heuvel en zorgt dus voor een mooi uitzicht. Maar je beklimt geen heuvel enkel en alleen voor het uitzicht te zien als je ook naar een tempel kan gaan kijken natuurlijk! Deze rots tempel is de oudste en ook best bewaarde (als ik het me nog goed herinner) rots tempels van Sri Lanka. En eigenlijk is een rots tempel niets anders dan een paar grotten die gevuld zijn met Boeddha’s, Boeddha’s, muurschilderingen en nog eens Boeddha’s. Een hele leuke plek om eens te bezoeken, maar ook wel iets waar je redelijk snel doorheen loopt (als je tenminste geen gids hebt die maar verhalen blijft vertellen). Sarath, onze gids, wist heel veel over deze plek, waardoor we hier toch wel een hele tijd zijn blijven rondhangen. Ik heb alleszins wel geleerd hoe je kan zien of een liggende Boeddha een slapende of een gestorven Boeddha is. Voor zij die het niet weten: je moet naar de voeten kijken. Liggen de dikke tenen exact boven elkaar, dan is hij aan het slapen. Liggen de dikke tenen niet exact boven elkaar, dan is hij dood.

In de één van de vijf grotten in de rots

Nadat we opnieuw aan de onderkant van de berg waren was het tijd om verder te rijden naar Anuradhapura, waar ons volgende hotel was. Tot grote blijdschap van mijn zus was er opnieuw een zwembad aan het hotel en heeft de waterdichtheid van mijn gsm zijn nut bewezen: een hele reeks (dwaze) foto’s van in het zwembad…

Ontmoet de Staaltjes…

The Sacred City of Anuradhapura

De volgende dag stond een bezoek aan de ruïnes van Anuradhapura op het programma. Deze stad, die de hoofdstad was enkele honderden jaren voor de geboorte van Christus, is gevuld met de ruïnes van paleizen, tempels, kloosters… Hier hebben mijn ouders, broers en zus ook hun eerste grote Stupa gezien. De Jetawanaramaya Stupa. Ondanks dat deze even oud is als de rest van de stad, is er aan deze Stupa niet veel schade te zien. Dit komt deels doordat de stupa gerestaureerd is, maar zelfs daarvoor was er niet veel schade aan. Dat is het voordeel van stupa’s te vullen met steen en enkel een hele kleine holte in het midden te laten voor heilige voorwerpen…

Jetawanaramaya Stupa
De ruïnes van Anuradhapura (of toch een heel klein deel ervan)

In het midden van de heilige stad staat er een boom. Eigenlijk wel meerdere bomen natuurlijk, maar het gaat hier over één specifieke boom. Een Bo-tree (ik hou het hier in het Engels, “Bo-boom” klinkt nogal onnozel…) Of zoals ze deze in Nepal noemen: een Bhodi Tree. Deze Bo-tree is 2000 jaar geleden gepland door koning Asoka. Helaas kan je niet veel anders zien dan enkele uitstekende takken doordat de stam van de boom volledig ommuurd is. Ik denk om de boom te beschermen tegen alle Boeddhisten die naar deze plek komen om te mediteren, offers te brengen, gebeden op te zeggen…

Als je 2000 jaar oud wordt krijg je de eer om gouden palen als ondersteuning te krijgen.

Na de Bo-tree was het tijd voor nog een stupa: deze keer een iets recentere Stupa. De Ruwanwelisaya Stupa is wel maar een goede 100 jaar jonger dan de Jetawanaramaya Stupa. De Ruwanwelisaya Stupa is een gigantische witte Stupa (je kon er zonder zonnebril moeilijk naar kijken als de zon door de wolken kwam) die omringd was met vier lage muren waar allemaal halve olifanten uitkwamen. Deze olifanten hebben een beschermende functie voor de Stupa.

Ruwanwelisaya Stupa
De olifanten in de muur.

Na de Stupa’s stond er nog een zwembad op het programma. Helaas konden we in dit zwembad, of eigenlijk de twee zwembaden, niet zwemmen. Deze kwamen ook uit de tijd dat deze stad nog vol leven was en geen ruïne. De zwembaden lagen vlak naast elkaar: één (het kleinste) was voor de monniken, het andere was voor de koninklijke familie. Hierna stond er eigenlijk nog een Stupa op het programma, maar om de een of andere reden hebben we die overgeslagen. Helaas…

Monia op het punt om eventjes te gaan zwemmen. Dit is trouwens het zwembad van de monniken, dat van de koninklijke familie was nog een heel stuk groter.

Het (olifanten-)leven in Sri Lanka

Vandaag zou het een drukke dag worden: eerst naar het platteland om, zoals de brochure het beschreef, ‘een goede indruk te krijgen van het dagelijkse leven op het platteland in Sri Lanka’. En nadien stond er een safari op het programma: olifanten spotten in Minneriya National Park.

Onze ossenkar

De excursie begon met een ritje in een ossenkar. Wel heel erg cool om eens te doen (ook heel hobbelig aangezien de volledige kar van hout gemaakt was. Geen rubberen banden of schokdempers) alleen kon ik het niet laten om het toch ook wel wat zielig te vinden voor die ossen. Heel het gewicht van de kar + ons op hun nek moeten ze toch echt wel voelen… Na de rit in de ossenkar was het tijd om in een catamaran te kruipen. Natuurlijk geen hypermoderne catamaran zoals we die thuis kennen, neen, een zelfgemaakte catamaran. Het valt het gemakkelijkste te beschrijven door twee hele dunne bootjes die aan elkaar zijn gebonden zijn met houten balken waarop een platform is gemaakt. Al bij al geen al te slechte boot.

Zo zien die catamarans er dus uit. Een foto zegt toch altijd meer dan een vage beschrijving…

De boottocht was maar kort: even de rivier oversteken naar een huisje aan de andere kant van de rivier. Hier hebben ze ons laten zien hoe je rijst pelt (door gebruik te maken van een gigantische vijzel), palmbladeren vlecht en hoe ze ’s nachts op wacht staan voor wilde olifanten. Na dan nog een lekker tussendoortje van plaatselijk brood met kokos-sambal was het tijd om toch even terug de catamaran in te stappen en nog een eindje te varen over de wewa, een waterbassin dat ze vroeger hadden gegraven om de droge periode door te komen. Dan nog met de tuktuk terug naar het hotel en alles nemen voor de safari.

Jasper die rijst aan het pellen is. Wat jammer toch dat ik geen foto heb van mezelf terwijl ik dat deed…
Palmbladeren vlechten

Niet veel later zaten we met ons zessen gezellig in de jeep en waren we in het Minneriya National Park. De jeep had geen dak en natuurlijk is de verleiding dan te groot om niet recht te staan. Plus, als je zit zie je bijna niets (de raampjes zijn nét te laag om goed buiten te kunnen kijken…) Er zijn nu niet zo heel veel toeristen in Sri Lanka voor zover ik heb gezien, dus waren er gelukkig ook niet al te veel jeeps in het park. Na een kwartiertje rijden door het park kwamen we de eerste olifanten tegen. Het waren niet enkel grote olifanten, maar ook enkele kleintjes. En dat waren niet de enige olifanten die we die dag gespot hebben, ze bleven maar komen! De weg die we volgden liep rond een groot meer en ongeveer in het midden stond er een hele kudde van zo’n 20-30 olifanten aan de oevers te grazen. Daar zijn we een hele tijd blijven staan, vooral om te discussiëren welke olifanten zwanger waren en welke niet… Bleek toch moeilijker om te zien dan we eerst dachten.

De eerste kudde olifanten die we tegen kwamen.
Zoek de zwangere olifanten!
Selfie met een neushoorn had ik al, nu kan ik ook een selfie met een olifant aan dat rijtje toevoegen!

Helaas komt er aan al het mooie een einde, ook deze geweldige jeepsafari tussen de olifanten. Aan de andere kant was het ook wel een lange en vermoeiende dag geweest, dus ergens was ik wel blij om terug naar het hotel te gaan en niet te laat mijn bedje in te kruipen. Morgen moesten we toch weer op tijd opstaan om naar de Lion Rock te gaan.

Deze wilde niet op de foto

Sigiriya

Ik wilde de Lion Rock (Sigiriya in Sinhala) heel erg graag bezoeken voordat de zon op zou komen, zodat we van bovenaf de zonsopgang zouden kunnen zien. Helaas zag onze gids dat niet echt zitten en blijf hij vasthouden aan vertrekken rond 5:45. En de zonsopgang was al om 6:00. Dus die zouden we nooit halen. Ik heb er dan maar vrede mee gesloten en geprofiteerd van het uur extra slaap.

We zijn dan in alle vroegte naar de rots vertrokken en eigenlijk hadden we nog een half uur langer kunnen slapen. Toen we aankwamen bleek dat de verkoper van de toegangstickets er nog niet was, dus konden we nog niet binnen. We hebben dus tot dik na 6:30 moeten wachten voordat we onze tickets hadden en we eindelijk binnen konden. En wauw, de Lion Rock is echt wel indrukwekkend!

Zoals je kan zien, de zon was dus al op en we waren nog niet eens in de buurt van Sigiriya.

Eerst loop je over een redelijk vlak stuk langs grote vijvers (die nu leeg staan). Blijkbaar werd de koning, die dit complex heeft laten bouwen, twee keer per week naar beneden gedragen om hier te komen kijken naar de vrouwen die hier rond en in de vijvers dansten. Ik kan me wel inbeelden dat dit een ongelofelijk mooi zicht moet zijn geweest, en dan heb ik het niet enkel over de mooie vrouwen die hier aan het dansen waren. De vijvers, de waterplanten erin, de tuin errond… Nu is het allemaal nogal droog en stoffig.

Eén van deze stoffige vijvers.

Nadat je langs de vijvers bent gelopen en de Leeuwenrots steeds groter ziet worden zijn daar dan ook de eerste echte trappen. Dit zijn nog de originele trappen, dus ongelijk en niet altijd even recht. Toch wel een beetje een uitdaging om te beklimmen zonder te struikelen. Er zijn echter niet zo heel veel van deze trappen over, dus we gingen al snel over naar metalen trappen. Dan langs de ‘mirrorwall’, een muur die vroeger zo hard gepolijst was dat je jezelf erin weerspiegeld kon zien. En dan begon het echte klimwerk. Tussen de twee poten van de leeuw door en helemaal tot boven. Dat hebben mijn beentjes toch wel eventjes mogen voelen hoor!

En maar hopen dat die rotsen het niet plots begeven wanneer je eronder door loopt.
De spiegelmuur
De poten van de leeuw

Eenmaal boven wist je wel meteen waarom je zo veel trappen had beklommen: het uitzicht daar is echt fenomenaal. Hier ga ik opnieuw moeten vermelden dat de foto’s echt geen recht doen aan het echte uitzicht en het gevoel van daarboven te staan, maar dan heb je toch een idee. Nadat je bent bekomen van de shock van dat uitzicht valt de wind op. Amai, wat waaide het daar extreem hard. Je kon bijna op de wind gaan liggen.

Een mooi uitzichtje

Uiteindelijk zijn we met z’n zessen toch bijna twee uur boven op de top geweest. Dat was langer dan ik had verwacht want op het eerste zicht leek de ruïne eerder klein. Als je dan vijf meter verder loopt zie je plots de rest van de ruïne en besef je ook hoe gigantisch dat paleis daar moet zijn geweest. Er waren zelfs (zwem)vijvers boven op de rots. Zou de eerste ‘infinity pool’ hier zijn ontstaan?

Hier kan je een groot deel van de ruïnes zien.

Nadat we alle trappen weer naar beneden hadden gelopen (en we een aap een toerist zagen bestelen) was het tijd om terug naar het hotel te gaan. Ondertussen begon het ook al redelijk warm te worden. Nu was de rest van de familie ook iets blijer dat ik hen zo vroeg uit hun bed heb gehaald om zo vroeg mogelijk naar de Sigiriya te gaan. Al is het wel nog een lange dag geworden, die avond hebben we nog twee uur in de auto naar Kandy gezeten. Gelukkig was het hotel daar dik in orde en heb ik (en de rest ook wel vermoed ik) goed geslapen!

Onze gids wist nog een mooi plekje om een foto van Sigiriya te trekken.

2 thoughts on “Een beetje cultuur”

  1. Tof om de reis terug te beleven maar dan door jouw ogen bekeken 🙂
    Ben ook blij dat je 1 van de meer beschaafde foto’s hebt gekozen van in het Minneriya nationale park en in het zwembad en de Staaltjes er dus nog enigszins fatsoenlijk uitzien;-)

Een reactie achterlaten

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.